6.1.2 Lijfrentevoorzieningen
Lijfrente
In art. 1.7 lid 1 letter a Wet IB is een lijfrente als volgt gedefinieerd: ‘Een aanspraak op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of tot voorwerp van zekerheid kan dienen’. In art. 1.7 lid 1 letter b Wet IB is een vergelijkbare definitie gegeven voor de lijfrentespaarrekening en het lijfrentebeleggingsrecht. In het vervolg van deze paragraaf wordt, tenzij anders vermeld, geen onderscheid gemaakt tussen lijfrenteverzekeringen, -spaarrekeningen en -beleggingsrekeningen.
Als lijfrenten die dienen ter compensatie van een pensioentekort worden in art. 3.125 Wet IB een drietal lijfrenteverzekeringen aangemerkt:
a. de oudedagslijfrente;
b. de nabestaandenlijfrente;
c. de tijdelijke oudedagslijfrente.
Valt de verzekering niet binnen een van bovengenoemde vormen, dan is de premie niet aftrekbaar. De polis valt dan in box 3. De verschillende lijfrenten hebben elk hun eigen kenmerken. Onderstaand volgt een toelichting.
Ad. a. Oudedagslijfrente
Oudedagslijfrente
Dit betreft een lijfrente waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige zelf (art. 3.125 lid 1 letter a Wet IB). De lijfrente mag na het overlijden van de partner terug worden gebracht maar niet verder dan tot 70% (art. 3.125 lid 2 Wet IB). De oudedagslijfrente moet uiterlijk ingaan in het jaar dat de belastingplichtige de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is dan de AOW-leeftijd. De periodieke uitkering is levenslang en stopt uitsluitend op het moment dat de verzekerde overlijdt.
Ad b. Nabestaandenlijfrente
Nabestaandenlijfrente
Net als bij een pensioenregeling, zal ook voor degene die in zijn oude dag wil voorzien, de wens bestaan om voor zijn partner te zorgen. De wet biedt deze mogelijkheid door middel van de nabestaandenlijfrente (art. 3.125 lid 1 letter b Wet IB). Er moet sprake zijn van een contract waarbij de termijnen toekomen aan een natuurlijk persoon en ingaan bij het overlijden van de belastingplichtige of van zijn (gewezen) partner. Nabestaandenlijfrenten moeten direct ingaan ná het overlijden van de verzekerde.
Ad c. Tijdelijke oudedagslijfrente
Tijdelijke oudedagslijfrente
De tijdelijke oudedagslijfrente (art. 3.125 lid 1 letter c Wet IB) is bedoeld als aanvulling op het pensioen, waarbij het een aanvulling betreft in de eerste jaren na pensionering, waarin iemand vaak nog een hoger bestedingspatroon heeft dan in de latere jaren.
Er moet sprake zijn van een lijfrenteverzekering waarbij de termijnen te zijner tijd toekomen aan de belastingplichtige. De lijfrente mag na het overlijden van de partner terug worden gebracht maar niet verder dan tot 70% (art. 3.125 lid 2 Wet IB). Aan de tijdelijke oudedagslijfrente zijn meerdere voorwaarden gesteld. Zo moet:
– de looptijd minimaal 5 jaren zijn;
– de lijfrente niet eerder ingaan dan in het jaar waarin de belastingplichtige de AOW-leeftijd bereikt en uiterlijk ingaan in het jaar waarin hij de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger ligt dan de AOW-leeftijd;
– de hoogte van de termijnen beperkt zijn tot maximaal € 26.463 per jaar.